Specifieke zorgkosten zijn aftrekbaar voor de inkomsten, voor zover de aftrekdrempel wordt overschreden. Dergelijke kosten zijn aftrekbaar op het moment van betaling. Volgens de Hoge Raad zijn zorgkosten, die na het overlijden van de belastingplichtige door zijn erfgenamen zijn betaald, niet aftrekbaar van het inkomen van de overledene. Wel kunnen de na het overlijden door een erfgenaam betaalde zorgkosten bij de erfgenaam in aftrek worden gebracht, met inachtneming van de voor die erfgenaam geldende drempel. Door het overlijden veranderen die kosten namelijk niet van aard. Dat was ook al zo onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964, blijkens arresten van de Hoge Raad uit 1986. Deze arresten zijn tegelijk met dit arrest van de Hoge Raad op rechtspraak.nl gepubliceerd.

Eerder in de procedure oordeelden de rechtbank en het gerechtshof dat de zorgkosten wel aftrekbaar waren van het inkomen van de overledene. Het betrof zorgkosten die in de laatste weken van het leven van de overledene zijn gemaakt en die door de erfgenamen na het overlijden uit de onverdeelde boedel zijn betaald. Het hof en de rechtbank waren van oordeel dat de kosten in het stelsel van de Wet IB 2001 konden worden geacht op de erflaatster te drukken en daarom nog op haar inkomen in aftrek konden worden gebracht.

De schulden die zijn aangegaan voor de aankoop, de verbetering of het onderhoud van een eigen woning vormen tezamen de eigenwoningschuld. De eigenwoningschuld kan niet hoger zijn dan de koopsom met bijkomende kosten en de kosten van verbetering en onderhoud of de afkoopsom van een erfpachtrecht. De rente en kosten van de eigenwoningschuld zijn aftrekbaar.

Voor de voormalige eigen woning, die leeg staat in afwachting van verkoop, geldt een bijzondere regeling. Deze woning wordt nog tot drie jaar na het jaar waarin de woning niet langer door de eigenaar wordt bewoond als eigen woning aangemerkt naast de nieuwe eigen woning. Dat betekent dat gedurende die periode voor twee woningen de betaalde rente aftrekbaar is. Als de woning na het verstrijken van de driejaarsperiode nog niet is verkocht, gaat deze van box 1 naar box 3. De opbrengst bij vervreemding van een eigen woning, verminderd met de verkoopkosten en de eigenwoningschuld, wordt toegevoegd aan de eigenwoningreserve. De eigenwoningreserve neemt af bij aankoop van een eigen woning met de koopsom en de voor die woning geldende eigenwoningschuld. De overgang van een (voormalige) eigen woning naar box 3 wordt als een vervreemding aangemerkt.

De Hoge Raad heeft een arrest gewezen over de vraag of de schuld op de voormalige eigen woning na de driejaarstermijn met de woning naar box 3 overgaat of kan worden toegerekend aan de nieuwe eigen woning. De belanghebbenden in deze procedure hadden het voornemen om de oude lening na verkoop van de oude woning te besteden aan een verbouwing van de nieuwe woning. In afwachting van de verkoop was de verbouwing voorgefinancierd met eigen geld. De vraag was of de rente op de oude schuld na het verstrijken van de driejaarstermijn aftrekbaar was in verband met toerekening daarvan aan de verbouwing van de nieuwe woning. Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat de oude lening met behoud van aftrek kan worden meegenomen naar de nieuwe woning. De Hoge Raad deelt die opvatting.

De Hoge Raad verwijst in zijn arrest naar de wetsgeschiedenis. Daaruit blijkt dat, als de toerekening van de lening aan een bepaalde woning eenmaal is bepaald, daarop bij ongewijzigde omstandigheden niet wordt teruggekomen. Het verband met de woning kan pas worden verbroken bij een wijziging van omstandigheden, zoals de (fictieve) vervreemding van de woning. Op dat moment kan de geldlening aan een andere eigen woning worden toegerekend.

De Wet IB 2001 bevat een definitie van het begrip eigen woning. Daaronder wordt mede begrepen een woning in aanbouw, mits de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de drie daaropvolgende jaren hem als eigen woning ter beschikking te staan. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2014 overwogen dat van een woning in aanbouw pas sprake is nadat de feitelijke bouwkundige werkzaamheden zijn gestart.

In een procedure voor Hof Den Bosch was de vraag aan de orde met ingang van welk jaar sprake was van een woning in aanbouw. De belanghebbende kocht in 2007 een perceel grond en sloot in dat jaar een bouwovereenkomst met een aannemer. Pas in 2009 werd met de bouw begonnen. In 2010 kwam de bouw stil te liggen door het faillissement van de aannemer. In 2012 zette de belanghebbende de in aanbouw zijnde woning te koop. De inspecteur stelde zich op het standpunt dat vanaf 2007 sprake was van een woning in aanbouw omdat in dat jaar concrete stappen werden gezet waaruit viel af te leiden dat de bouwwerkzaamheden binnen afzienbare tijd zouden gaan beginnen. Hof Den Bosch was van oordeel dat vanaf 2009 sprake was van een woning in aanbouw omdat in dat jaar de feitelijke werkzaamheden waren begonnen.

De volgende vraag die beantwoord moest worden was of door het te koop aanbieden de woning in aanbouw nog steeds als eigen woning kon worden aangemerkt. De staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit uit 2009 goedgekeurd dat de eigenwoningregeling voor een nieuwe woning blijft gelden als deze is gekocht om er zelf in te gaan wonen en de woning leeg te koop staat. Deze goedkeuring geldt voor het kalenderjaar van aankoop van de nieuwe woning en de twee daaropvolgende jaren.

Voor de toepassing van het goedkeuringsbesluit geldt de woning in aanbouw vanaf 2009 als nieuwe woning. De in het besluit genoemde termijn was in 2012 verstreken. De verlenging van de maximale termijn voor het behoud van de hypotheekrenteaftrek van de verhuisregeling van twee naar drie jaar is niet van toepassing op een te koop staande nieuwe eigen woning. De tijdelijke verlenging ziet uitsluitend op de voormalige eigen woning, de leegstaande toekomstige eigen woning en de in aanbouw zijnde toekomstige eigen woning. Het hof zag geen aanleiding de verlenging van de termijn van de verhuisregeling ook toe te passen op de te koop staande nieuwe woning (leeg of in aanbouw), waarop het goedkeuringsbesluit uit 2009 betrekking heeft. Het hof merkt daarbij op dat het niet aan de belastingrechter is om begunstigend beleid te verruimen. Omdat de woning in aanbouw in 2012 niet meer als eigen woning kon worden aangemerkt, was de in dat jaar betaalde hypotheekrente niet aftrekbaar.

Om uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen als specifieke zorgkosten in aftrek te kunnen brengen moeten de farmaceutische hulpmiddelen door een arts zijn voorgeschreven.

Omdat de Wet IB 2001 bepaalt dat de farmaceutische hulpmiddelen moeten zijn verstrekt op voorschrift van een arts weigerde Hof Amsterdam de kosten van zelf gekweekte cannabis in aftrek toe te staan. De cannabis was wel voorgeschreven door een arts, maar door het zelf kweken was volgens het hof van verstrekken geen sprake. De Hoge Raad is op basis van de parlementaire geschiedenis van oordeel dat aan het woord ‘verstrekt’ in de wetsbepaling geen verdergaande betekenis toekomt dan dat het middel moet zijn voorgeschreven door een arts.

In deze casus was niet in geschil dat de zelf gekweekte cannabis was voorgeschreven door een arts, die van oordeel was dat de via de apotheek verkrijgbare cannabis niet de gewenste werking had. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd omdat het oordeel berust op een onjuiste rechtsopvatting. De kosten van de zelf gekweekte cannabis waren aftrekbaar.

De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer meegedeeld dat het kabinet niet van plan is om letselschadevergoedingen vrij te stellen in box 3 van de inkomstenbelasting. De Tweede Kamer had gevraagd op welke wijze letselschadevergoedingen uitgezonderd zouden kunnen worden van belastingheffing in box 3. In de huidige vormgeving van box 3 worden ontvangen letselschadevergoedingen relatief zwaar belast wanneer de ontvanger een vermogen in box 3 heeft dat hoger is dan het heffingvrije vermogen. Onder verwijzing naar de brief aan de Kamer met de contouren van een voorstel voor aanpassing van de belastingheffing in box 3 merkt de staatssecretaris op dat belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld aanzienlijk minder belasting zullen betalen dan nu het geval is. Dit zal ook gaan gelden voor een letselschadevergoeding die op een betaal- of spaarrekening wordt gestort. Het kabinet vindt een vrijstelling voor letselschadevergoedingen in strijd met het uitgangspunt van box 3 dat vermogen dat op de peildatum tot het bezit behoort deel uitmaakt van de rendementsgrondslag.