In een besluit heeft de staatssecretaris van Financiën een toelichting gegeven op de fiscale gevolgen van de Brexit gedurende de overgangsperiode van 1 februari 2020 tot en met 31 december 2020. Tijdens deze overgangsperiode blijft het gemeenschapsrecht voor het grootste deel gelden en is nationaal overgangsrecht niet nodig. De inwoners van het Verenigd Koninkrijk (VK) worden tijdens de overgangsperiode beschouwd als inwoners van een EU-lidstaat. Dit betekent onder andere het volgende:

  • Inwoners van het VK kunnen het gehele belastingjaar 2020 kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zijn.
  • Inwoners van het VK behouden onder voorwaarden het recht op het belastingdeel van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
  • Werkgevers kunnen de regelingen met betrekking tot het anoniementarief en de identificatieplicht ongewijzigd uitvoeren voor onderdanen van het VK.
  • De afdrachtvermindering zeevaart bedraagt voor een zeevarende, die in het VK woont, 40% van de loonsom.
  • De regeling afdrachtvermindering S&O blijft van toepassing op werkzaamheden die in het VK worden verricht.
  • De deelnemingsvrijstelling geldt ongewijzigd voor een deelneming in het VK.
  • Voor fiscale eenheden met een top- of tussenmaatschappij in het VK verandert de regeling niet.
  • In het kader van voorkoming van dubbele belasting kan een in Nederland woonachtige werknemer in dienst van een in het VK gevestigde werkgever, gedurende het belastingjaar 2020, gebruik blijven maken van de onderworpenheidsfictie als aan de overige voorwaarden daarvoor is voldaan.
  • Bij het opleggen van een conserverende aanslag inkomstenbelasting bij emigratie naar het VK behoeft tot en met 31 december 2020 geen zekerheid te worden gesteld.
  • Een betalingsregeling voor exitheffingen inkomsten- of vennootschapsbelasting blijft tot en met 31 december 2020 mogelijk voor inwoners van het VK.

Ook voor de indirecte belastingen geldt dat het VK tot en met 31 december 2020 wordt behandeld als ware het een lidstaat van de EU.

De minister van Financiën heeft in een brief naar de Tweede Kamer geschreven dat er geen wettelijk verbod komt op een negatieve spaarrente voor consumenten. Op dit moment rekenen Nederlandse banken geen negatieve rente aan gewone spaarders. Uit opmerkingen van de bestuursvoorzitters van de grootbanken maakt de minister op dat er geen plannen zijn om op korte termijn een negatieve rente voor gewone spaarders in te voeren. In de discussie over negatieve spaarrentes is de mogelijkheid van een wettelijk verbod geopperd. De minister wijst erop dat een dergelijk verbod nadelen en risico’s kent.

Voor zover de minister heeft kunnen nagaan is nergens sprake van een wettelijk verbod op een negatieve rente. Een negatieve rente op deposito’s van gewone spaarders doet zich op dit moment internationaal alleen maar voor vanaf een bepaald saldo, meestal in de orde van grootte van € 100.000 of meer. Of een negatieve rente mogelijk is, hangt ook af van de voorwaarden die tussen de bank en de consument zijn overeengekomen. Een negatieve rente lijkt op basis van de huidige voorwaarden niet zomaar te kunnen bij bijvoorbeeld betaalrekeningen.

De minister vindt een negatieve rente voor gewone spaarders zeer ongewenst. Spaarders moeten voldoende mogelijkheden hebben om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Mochten die mogelijkheden in de toekomst significant worden beperkt, dan sluit de minister een wettelijk verbod niet uit.